achtergronden
beschouwingen

De nalatenschap

Startpagina


Tussen de teloorgang van Dorestad aan het einde van de negende eeuw en de stichting van de stad Wijk bij Duurstede in 1300 zitten vier eeuwen. Teruggevonden bewoningssporen uit deze tussenliggende periode maken echter duidelijk dat Dorestad niet volledig van de kaart verdween. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon van de oude handelsnederzetting bleef zelfs deels gehandhaafd.
Dorestad werd in het bijzonder door de prestedelijke nederzetting Wik of Wijk bij de Steenstraat verbonden met het latere Wijk bij Duurstede. Deze nederzetting had een eigen kerk waarvan de resten in 1975 en 1976 werden opgegraven. In de prestedelijke ontwikkeling speelde naast de Utrechtse kerk de abdij van Deutz bij Keulen een belangrijke rol. (1)


Plattegrond van Wijk bij Duurstede die Jacob van Deventer rond 1560 maakte. Ten noordwesten van de stad is de Sint-Antoniskapel aangegeven als St. Crucis (Heilig Kruis).

De hof van Deutz en de stichting van Wijk bij Duurstede
Aartsbisschop Heribert van Keulen stichtte een Benedictijnerabdij die aan de heilige Maria gewijd werd. Hij kwam daarmee een belofte na die hij het jaar daarvoor aan de stervende keizer Otto III had gedaan. Heribert droeg uitgebreide goederen in de omgeving van Keulen aan de nieuwe stichting over. Hij schonk ook bezittingen die meer verwijderd waren, waaronder die in het Kromme Rijngebied, aan deze abdij.
De koninklijke schenking aan Keulen is alleen indirect uit een latere oorkonde af te leiden. In 1019 kreeg de abdij van Deutz van Heribert onder meer de curtes Wich, Werchinge et Odinghe, de hoven Wijk, Werkhoven en Odijk, die eerder door keizer Otto III aan de bisschop waren geschonken. (2) Op de goederen van Deutz kon de bisschop van Utrecht of diens vertegenwoordiger geen jurisdictie uitoefenen, althans geen wereldlijke.

De curtis in Wijk was het beheercentrum van het domeingoed van de abdij dat we als predium Wich, als het goed Wijk, in een opsomming van Keulse kerkgoederen in de gouw Opgooi tegenkomen. (3)
De beheerder daarvan werd villicus of meier genoemd. Deze domaniale beambte moet vanwege de grote afstand tussen het Wijkse domein en de abdij van Deutz een grote mate van zelfstandigheid hebben verworven. Daardoor kon hij zich onder meer meester maken van zowel de lagere als de hogere rechtsmacht die formeel in handen van de abdij van Deutz was.
De afdrachten van de meier waren bepaald niet indrukwekkend – daar had hij wel voor gezorgd! Daardoor was Wijk economisch niet meer zo interessant voor de abdij. Het is dan ook niet vreemd dat de abt de onhandig ver gelegen goederen wilde afstoten en de hof Wijk en wat er bij hoorde in 1256 voor 40 Keulse marken overdroeg aan graaf Otto II van Gelre. (4) De graaf van Gelre gaf de goederen in Wijk op zijn beurt in leen aan de heren Van Abcoude die vermoedelijk al als meier van Deutz de scepter over het domein zwaaiden. (5) Als dat zo is, dan formaliseerde de graaf de gegroeide situatie door middel van een leenband. Daarmee lagen de eigenlijke rechten bij de meier die zich zo tot gerechtsheer kon ontwikkelen. Enkele jaren later, in 1268, duikt in de bronnen de naam op van Suederus de Apekewoude, Zweder van Abcoude. (6) Zweders zoon Gijsbrecht II gaf nostra villa in 1300 eigenmachtig stadsrechten die daarmee van een omwalling kon worden voorzien. (7) Niet de abdij van Deutz, maar haar meier die over de plaatselijke rechtsmacht beschikte, was de bindende factor tussen het oorspronkelijke domeingoed en de stad.
Het vroonland, het gedeelte van het domein dat vanuit de curtis, de centrale hof, beheerd werd, is te traceren als de latere gemeenschappelijke landbouwgrond die we als eng terugvinden. Het gebied ten westen van de omwalling van Wijk bij Duurstede wordt vanouds 'De Engk' genoemd. Deze eng is te herkennen als het tiendblok Overeng - de westelijk hiervan gelegen Nedereng is een latere ontginning. (8) Dat blok bevond zich ten zuiden van de huidige Middelweg die vroeger de Engweg genoemd werd, maar strekte zich in noordoostelijke richting tot de omwalling uit. In het oudst bewaarde tiendboekje van het kapittel van Oudmunster uit 1578 blijkt dat het tiendblok De Pas - een latere afsplitsing van het blok Overeng - zich zelfs tot binnen de muren van de stad uitstrekte. (9) Blijkbaar was de eng voor een klein gedeelte ten behoeve van de eerste stadsuitleg opgeofferd.

Als het tiendblok Overeng tot aan de oorspronkelijke rivierbedding liep, dan is het heel goed mogelijk dat het voor bewoning opgehoogde terrein dat binnen de omwalling werd getrokken nog tot dit blok gerekend werd. Deze strook met een grootte van twee morghen binnen muyren die eertijts aen den Overengh gheweest zijn, moet dan gemiddeld zo'n 35 meter breed geweest zijn. Ten oosten van deze rivierbedding is het restant van een vroegere rivierloop gevonden. Een deel van deze oostelijke riviertak werd vergraven tot de Arkgracht die de oorspronkelijke oostelijke stadsgracht uit het begin van de veertiende eeuw vormde. (10) Nadat Gijsbrechts zoon Zweder II van Abcoude het gerecht in het Leuterveld in handen had gekregen, kon de stad met een tweede omwalling naar het zuidoosten over de kronkelwaard 'Het Oever' worden uitgebreid tot aan de al bestaande Rijn/Lekdijk. De Arkgracht kwam daarmee midden in de stad te liggen en verloor daardoor zijn functie als verdedigingswerk. Dit water werd op de plaats van de huidige Mazijk gedempt, terwijl het noordelijke deel van de Arkgracht overkluisd werd. Dit gedeelte is daarna nog lang als ondergrondse afvoer in gebruik gebleven.

Hoewel de Kromme Rijn ten tijde van de bouw van de eerste omwalling door afdamming in 1122 niet meer actief was, is het heel goed mogelijk dat beide riviertakken nog min of meer watervoerend waren, ook al zal dat maar heel beperkt zijn geweest. Ze konden hooguit gevoed worden met wat kwelwater dat onder de dijk doorkwam en oppervlaktewater dat via sloten achter de dijk vanaf De Eng naar de stad liep. Tussen twee min of meer herkenbare waterlopen zou de omwalde stad dan op een soort van ‘eiland’ hebben gelegen.
Uit de beschikbare gegevens komt hoe dan ook een beeld naar voren van een naar het westen meanderende rivier die een kronkelwaard heeft achtergelaten, een nieuwe landaanwas die door de mens in gebruik werd genomen. De jonge aanwas verklaart waarom de oude kern van Wijk bij Duurstede opvallend laag ligt, terwijl alle middeleeuwse bewoningskernen in het Kromme Rijngebied juist op oudere en daardoor relatief hoog gelegen stroomruggen zijn ontstaan.
Op diezelfde aanwas bouwden de heren van Abcoude in de eerste helft van de dertiende eeuw hun versterkte woontoren, de kern van het latere kasteel Duurstede. (11) Deze donjon – de meest robuuste sterkte in het hele Kromme Rijngebied – werd gebouwd bij het splitsingspunt van de Lek en de afgedamde Kromme Rijn, op het meest strategische punt in de wijde omgeving. Wie de dam beheerste, domineerde het hele gebied.


De donjon van kasteel Duurstede.

Het kapittel van Oudmunster
Gijsbrecht II van Abcoude had het oorspronkelijke Wijk, de bewoningskern bij de Steenstraat, niet binnen de omwalling van de nieuwe stad opgenomen. De bewoners van Wijk moesten zich vervolgens binnen de stadswallen vestigen om bescherming te kunnen genieten, waardoor de oorspronkelijke nederzetting bij de Steenstraat ontvolkt raakte. De heren van Abcoude konden deze buurtschap niet bij hun stichting betrekken, want hier lag een concentratie van goederen van het Utrechtse kapittel van Oudmunster. (12) Alle tienden in dit gebied behoorden aan de proost van dit kapittel. De plaatselijke bezittingen en rechten gaan aantoonbaar terug tot het eerste kwart van de dertiende eeuw, maar zullen zijn voortgekomen uit oude aanspraken van de Utrechtse kerk op het noordelijke havengebied van Dorestad. (13)
De landerijen van Oudmunster komen we in archiefstukken van de Utrechtse kapittels tegen als in den enghe. Deze moet niet verward worden met de zuidelijker gelegen eng van Deutz die we hiervoor als 'De Engk' tegenkwamen. De curtis, de vroonhof, van het landerijencomplex van de proost komt verschillende keren in laatmiddeleeuwse bronnen voor en kan aan de hand daarvan vooral in de buurt van de Steenstraat en het zuidelijke deel van de Zandweg gesitueerd worden. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat bewoning zich in de tiende eeuw op deze plaats concentreerde en zich mogelijk in de elfde eeuw naar het noorden heeft uitgebreid. (14) Precies hier, in het zuidelijke deel van het terrein van de voormalige fruitveiling, zijn resten van twee forse gebouwen teruggevonden die mogelijk het beheercentrum van de proost van Oudmunster vormden. Bovendien is op deze plaats een rechthoekige structuur van negen bij acht meter aangetroffen die misschien als een houten (woon)toren geïnterpreteerd kan worden. (15) Ook op 'De Heul' zijn de resten van enkele forse gebouwen opgegraven die vermoedelijk tot de bezittingen van de proost gerekend kunnen worden. (16)
In diezelfde omgeving had de proost van Oudmunster ook het patronaatsrecht (het recht om de pastoor aan te wijzen) van een kerk. Aan de noordzijde van de Steenstraat stond in de late middeleeuwen de Sint-Antoniskapel die we op een kaart uit de zestiende eeuw van Jacob van Deventer als de Heilig-Kruiskapel aantreffen. Deze gaat terug op een houten voorloper uit de tiende eeuw die vermoedelijk tot het midden van de veertiende eeuw als parochiekerk van Wijk heeft gefunctioneerd. (17) Pas decennia na de stichting van de stad werd er binnen de omwalling een nieuwe parochiekerk opgetrokken en aan Johannes de Doper gewijd. Sindsdien bleef de Sint-Antoniskapel onder meer als uitvaartkerk dienstdoen tot het bouwvallige godshuis in de zestiende eeuw gesloopt werd. In 1975 en 1976 werden de resten ervan dichtbij de genoemde bebouwing op het veilingterrein opgegraven. (18)
In 1224 waren de tienden ervan in handen van het kapittel van Oudmunster. (19) Dat is niet zo vreemd voor een godshuis dat op de domeingronden van Oudmunster stond en ook nog eens op steenworp afstand van het vermoedelijke beheercentrum daarvan. Daarom meende oud-rijksarchivaris Cees Dekker dat het bericht waarin de overdracht van deze kerk aan de abdij van Deutz is beschreven, onjuist moet zijn. (20) Hij beschouwde de betreffende bron, een aangehaalde oorkonde van Adela van Hamaland in de Vita Meinwerci, als dubieus. Vanwege die onbetrouwbaarheid zouden we weinig waarde aan de bewuste passage moeten hechten. Deze Vita Meinwerci, de levensbeschrijving van Adela's zoon bisschop Meinwerk van Paderborn (c.975 - 1036) is een compilatie uit de twaalfde eeuw van eerdere bronnen. De passage waarin Wijk voorkomt is letterlijk overgeschreven uit een oorkonde die verloren is gegaan. De teksten van de aangehaalde oorkonden worden algemeen als betrouwbaar beoordeeld. (21) Toch ging Dekker ervan uit dat de overgeleverde tekst van de overdracht onjuist is, ook al omdat er verder niets bekend is over enig bezit van Adela in Wijk. Daar zou dan iets van moeten zijn overgeleverd voordat zij er in 1016 afstand van had gedaan. Dat ligt echter niet erg voor de hand, want het meeste goederenbezit uit de tiende en vroege elfde eeuw blijkt pas uit latere bronnen, toen Adela allang van het toneel verdwenen was.
Als we ervan uitgaan dat de passage over Wijk in de Vita Meinwerci betrouwbaar is en Adela wel degelijk haar bezittingen in Wijk aan Heribert heeft overgedragen, dan is het maar de vraag of het godshuis, waarvan de resten uit de tiende eeuw bij de Steenstraat werden opgegraven, hetzelfde is als dat van Adela. Afgezien dat deze kerk zich op domeingrond van de proost van Oudmunster bevond en de opbrengsten later ook naar hem bleken te gaan, zijn er rond dit godshuis geen goederen te vinden die teruggaan op bezittingen van Deutz. Eerder zouden we de kerk van Adela moeten zoeken binnen het domein van Deutz dat er bij de overdracht in 1016 in één adem mee genoemd werd, ook al blijft daarmee onduidelijk waar die dan wel gestaan heeft.

 

Adela van Hamaland
In 1016 werden Adela en haar echtgenoot Balderik beschuldigd van de moord op Wichman van Vreden met wie zij een territoriaal conflict uitvochten. De goederen van Adela en Balderik moesten de basis vormen van een machtscomplex dat uiteindelijk tot de prefectuur van Balderik in het rivierengebied had moeten leiden. Na de moord op Wichman werd hun burcht Opladen in het Montferland belegerd door een alliantie van hun tegenstanders, waaronder de bisschop van Utrecht. Nadat ze zich hadden overgegeven, werd de burcht verwoest en hun bezittingen verbeurd verklaard. (22) Niet toevallig stond Adela in datzelfde jaar haar bezittingen, waaronder die in Wijk, aan aartsbisschop Heribert af. Die droeg de goederen in Wijk meteen over aan de abdij van Deutz: itemque ecclesiam et villam in Wic cum ipsius appenditiis (en ook de kerk en het domein in Wijk met toebehoren). (23) Heribert had Adela steeds gesteund en was in 1016 nog een van haar weinige bondgenoten. Blijkbaar gold toen ook al: voor wat hoort wat.
Adela was een dochter van de invloedrijke Hamalandse graaf Wichman - niet te verwarren met de hiervoor genoemde Wichman van Vreden - die in de tiende eeuw hechte banden met de Oost-Frankische koningen had. (24) Daarom is het mogelijk dat zij de goederen in Wijk uit de nalatenschap van haar vader had ontvangen. Het is echter aannemelijker dat die nog van haar eerste echtgenoot, de Saksische edelman Immed, afkomstig waren. Bovendien kunnen we niet uitsluiten dat Adela de Wijkse goederen rechtstreeks van de keizer had gekregen, toen hij zijn schenking aan Keulen deed. Het was rijkspolitiek om koninklijk domein soms tegelijk voor een deel aan een kerk en voor een ander deel aan een adellijk geslacht te schenken.


De Elterberg met de abdij, familiebezit van de Hamalandse graven. Tekening van Lambert Doomer uit 1663.


Noten
(1) Van der Tuuk, ' Wijk bij Duurstede', 32.
(2) Muller & Bouman, Oorkondenboek Utrecht, no. 172.
(3) Lacomblet, 'Die Benedictiner-Abtei zu Deutz', 267; Holder Egger, 'Thioderici Opuscula', 562.
(4) Ketner, Oorkondenboek Utrecht III, no. 1388.
(5) Dekker, Het Kromme Rijngebied, 396.
(6) Ketner, Oorkondenboek Utrecht IV, no. 1746.
(7) Ketner, Oorkondenboek Utrecht V, no. 2954; zie ook Dekker, Het Kromme Rijngebied, 113.
(8) Dekker, Het Kromme Rijngebied, 203.
(9) Het Utrechts Archief, inventaris Kapittel van Oudmunster, no. 487; uit dit tiendboekje blijkt dat de tienden in het gebied van Deutz later in handen van Oudmunster zijn gekomen. Dat is niet zo vreemd, want met de overdracht van Wijk aan de graaf van Gelre in de dertiende eeuw mochten deze kerkelijke tienden niet in lekenhanden terecht komen.
(10) Van Es, e.a., 'Muntstraat', 35-36; Van Es, e.a., Jaarverslag 1978, 44; Dekker, 'De dam bij Wijk', 14-15.
(11) Bouwhistorisch onderzoek maakt aannemelijk dat de woontoren rond 1225 moet zijn gesticht (Hermans, Middeleeuwse woontorens, deel 2, 70).
(12) Zoals blijkt uit de gegevens van het HISGIS-project, waarin historisch grondbezit in de provincie Utrecht is gereconstrueerd, aangevuld met ongepubliceerde gegevens over bezittingen voor 1530 (beschikbaar gesteld door Ad van Ooststroom).
(13) Deze werden halverwege de elfde eeuw nog bevestigd (Muller & Bouman, Oorkondenboek Utrecht, no. 218).
(14) Dekker, Het Kromme Rijngebied, 111-113; Doesburg, 'What's in a name?', 72.
(15) Dijkstra, Het domein van de boer, 576-577.
(16) Van der Tuuk, ' Wijk bij Duurstede', 37-40; Van Doesburg, ‘Manors (curtes)’ en 'Het verleden als puzzel', 41-44 , ziet hierin de curtis van de proost van Oudmunster, terwijl hij de gebouwen op het terrein van de fruitveiling tot de curtis van Deutz rekent.
(17) Maris, 'De plaats der parochiekerk', 66; Maris, 'De Opkerk te Dorestad', 105.
(18) Van Es, e.a., Jaarverslag 1975, 22-23; Van Es, e.a., Jaarverslag 1976, 19-20.
(19) Heeringa, Oorkondenboek Utrecht II, no. 716.
(20) Dekker, Het Kromme Rijngebied, 291; Dekker, 'De stichting van parochies', 149.
(21) Tenckhoff, Vita Meinwerci, 71, ix, xiv; Carasso-Kok, 'Cunera van Rhenen', 32-33.
(22) Kos, ‘Machtsstrijd in Hamaland’, 48-49.
(23) Tenckhoff, Vita Meinwerci, 71.
(24) Van Winter, ‘Die Hamaländer Grafen’, 30.


Sporen van een gebouwencomplex op het voormalige veilingterrein dat mogelijk tot de vroonhof van de proost van Oudmunster behoorde. (Naar Dijkstra 2012)


Literatuur
Carasso-Kok, M., 'Cunera van Rhenen tussen legende en werkelijkheid', Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 4 (2001), 28-65.
Dekker, C., 'De dam bij Wijk', Tussen Rijn en Lek: tijdschrift voor de geschiedenis van het gebied tussen Kromme Rijn en Lek 15-3 (1981), 1-26.
Dekker, C., Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen (Zutphen 1983).
Dekker, C., 'De stichting van parochies', Geschiedenis van de provincie Utrecht tot 1528 (Utrecht 1997), 143-154.
Dijkstra, J. (ed.), Het domein van de boer en de ambachtsman. Een opgraving op het terrein van de voormalige fruitveiling te Wijk bij Duurstede: een deel van Dorestad en de villa Wijk archeologisch onderzocht. (ADC Monografie 12, Amersfoort 2012).
Doesburg, J. van, 'What's in a name? De naam Wijk in relatie tot de ligging en functie van de nederzetting', Eerden-Vonk, M.A. van der, J. Hauer & G.W.J. van Omme (eds.), Wijk bij Duurstede 700 jaar stad. Ruimtelijke structuur en bouwgeschiedenis (Hilversum, 2000), 67-82.
Doesbrug, J. van, ‘Manors (curtes): new archaeological evidence from the Netherlands’, Klápšte, J. (ed.), Hierarchies in rural settlements, Ruralia IX (Turnhout 2013), 212-235.
Doesburg, J. van, 'Het verleden als puzzel. Op zoek naar de hoven van de abdij van Deutz en de proost van Oudmunster in Wijk bij Duurstede', Het Kromme-Rijngebied 51-2/3 (2017), 40-48.
Es, W.A. van, e.a., 'Wijk bij Duurstede, gem. Wijk bij Duurstede (Utr.), Dorestad', Jaarverslag ROB 1975 (Amersfoort 1977), 21-25.
Es, W.A. van, e.a., 'Wijk bij Duurstede, gem. Wijk bij Duurstede (Utr.), Dorestad', Jaarverslag ROB 1976 (Amersfoort 1977), 19-22.
Es, W.A. van, e.a., 'Project Kromme Rijngebied', Jaarverslag ROB 1978 (Amersfoort 1979), 41-47.
Es, W.A. van, Verwers, W.J.H., Lutter, R.E., Kregten, F. van & Blommesteijn, C.M., 'Opgraving Muntstraat (put 528): Laat-Middeleeuwse Rijnbedding', Archeologische kroniek van de provincie Utrecht over de jaren 1980-1984 (Utrecht 1988), 35-36.
Heeringa, K. (ed.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 II ('s-Gravenhage 1940).
Hermans, T., Middeleeuwse woontorens in Nederland. De bouwhistorische benadering van een kasteelvorm (Hilversum 2016).
Holder Egger, O. (ed.), 'Thioderici Aeditui Tuitiensis Opuscula', Monumenta Germaniae Historica Scriptores 14 (Hannover 1883), 560-577.
Ketner, F. (ed.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 III (Utrecht 1949).
Ketner, F. (ed.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 IV (Utrecht 1954).
Ketner, F. (ed.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 V (Utrecht 1959).
Kos, A., ‘Machtsstrijd in Hamaland. De politieke ambities van Balderik en Adela (ca. 973-1021)’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 5 (2002) 27-68. Lacomblet, T.J. (ed.), 'Die Benedictiner-Abtei zu Deutz', Archiv für die Geschichte des Niederrheins 5 (Düsseldorf 1866), 251-497.
Maris, A.J., 'De plaats der parochiekerk in Dorestad, in de ‘villa’ Wijk en in de stad Wijk bij Duurstede', Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’ (1950), 61-71.
Maris, A.J., 'De Opkerk te Dorestad als voorgangster van de Parochiale kerk van Sint Johannes de Doper te Wijk bij Duurstede', Jaarboek Oud Utrecht (1971), 89-107.
Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920).
Tenckhoff, F. (ed.), Vita Meinwerci Episcopi Patherbrunnensis, Monumenta Germaniae Historica Scriptores in usum scolarum (59) (Hannover 1921).
Tuuk, L. van der, 'Wijk bij Duurstede en de hof van Deutz', Bemmel, A.A.B. van & Eerden-Vonk, M.A. van der (eds.), De stadsrechten van Rhenen, Wijk bij Duurstede en Vianen (Wijk bij Duurstede 2016), 32-41.
Winter, J.M. van, ‘Die Hamaländer Grafen als Angehörige der Reichsaristokratie im 10. Jahrhundert’, Rheinische Vierteljahrsblätter, 44 (1980), 16-46.



Veldtekening van de ROB. De funderingen van de Sint-Antoniskapel zijn lila ingekleurd. Links daarvan zijn de vele begravingen van het kerkhof ingetekend.


Begin van de pagina

Startpagina