achtergronden
beschouwingen

De nederzetting

Startpagina


De uitgebreide opgravingen die vooral tussen 1967 en 1977 door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) werden uitgevoerd, geven een goed overzicht van de ruimtelijke structuur van het noordelijke deel van de nederzetting. Helaas is hier door latere agrarische activiteiten, zoals ploegen, allerlei graafwerkzaamheden en egalisatie van het terrein, een belangrijk deel van de grondsporen verdwenen. Het oorspronkelijke Karolingische loopvlak op de oeverwal heeft op ongeveer 5m +NAP of iets hoger gelegen. Dat is op veel plaatsen bij benadering nog steeds de hoogte van het huidige maaiveld in dit deel van Wijk bij Duurstede. (1)

Het noordelijke handelskwartier
Meestal zijn er alleen maar ronde bodemverkleuringen te onderscheiden op plaatsen waar eens palen stonden. Slechts het onderste gedeelte van deze palen – in het havengebied zijn er vele duizenden teruggevonden – die diep genoeg in de grond waren geslagen, is als hout bewaard gebleven. (2) Van het hout van de huizen is vaak niets overgebleven. Alleen in waterputten en kuilen die tot het grondwater reiken, kan hout bewaard gebleven zijn.
Vroegmiddeleeuwse huizen hadden een houten hoofdconstructie van palen die het dak ondersteunden en deel uitmaakten van de wandconstructie. Het gevolg is dat huisplattegronden over het algemeen slechts herkenbaar zijn aan deze diepe paalkuilen waar eens de stijlen in hebben gestaan. Daardoor is bij archeologisch onderzoek in de meeste gevallen de hoofdstructuur nog herkenbaar, maar details van wanden en vloeren ontbreken.

De vele kuilen geven naast greppels een goede indruk van de verkaveling van de nederzetting, omdat die speciaal langs de randen van percelen voorkomen. Daardoor is het ondanks het ontbreken van de cultuurlaag toch mogelijk om met de dieper gelegen sporen een verantwoorde reconstructie van de ruimtelijke structuur van de nederzetting te maken.

Ruimtelijke indeling
Dorestad was een rivierhaven, waardoor het verloop van de rivier de hoofdstructuur van de langgerekte nederzetting op de linkeroever bepaalde. Langs de oorspronkelijke oever liep een doorgaande 'havenweg' met aan de landzijde van deze weg de vicus, de kern van de handelsnederzetting. Van deze weg zijn in het noordelijke havengebied resten teruggevonden, ongeveer op de plaats waar tegenwoordig de Hoogstraat te vinden is. Aan de rivierzijde van deze weg waren de havenwerken te vinden die voornamelijk in de bedding van de Kromme Rijn waren gebouwd. Daarbij onderscheiden we een laat-Merovingische en een Karolingische zone.
In het breedste deel van de oeverzone op De Heul concentreerde de bebouwing zich op een drietal ruggen die iets verheven lagen ten opzichte van de omgeving en min of meer noordoost - zuidwest gericht waren. Daartussen bevonden zich lagere, al dan niet natte gedeeltes waar sporen van gebouwen ontbreken. (3)

Wegen in de nederzetting
Van de minstens twee meter brede havenweg is het wegdek zelf niet teruggevonden, maar het tracé is herkenbaar door een sporenarme zone met een breedte van bijna vier meter. Daarbinnen ontbreken kuilen en andere bewoningssporen, terwijl die aan weerszijden van de weg juist in grote hoeveelheden voorkomen.
Wel liepen er afwateringssloten onder de weg door die waarschijnlijk door planken overbrugd werden. Van een dergelijke houten vlonder is in het meest noordelijke opgravingsterrein 'Hoogstraat 0' een stuk teruggevonden. Dat lag over het laagste gedeelte van een plaatselijke depressie in de oeverwal die ter plekke een meter lager bleek dan op de andere onderzochte plaatsen. De havenweg liep in de richting van een omvangrijk grafveld dat ten noorden van de nederzetting is aangetroffen in de uitbreidingswijk ‘De Geer II’. (4)
Behalve de havenweg die parallel aan de oever liep, waren er ook enkele als uitvalswegen op te vatten wegen haaks op de rivier die verbindingen met het achterland vormden en in de richting 'De Geer' en 'De Horden' liepen.

Verkaveling van het havengebied
Hoewel uit de grondsporen blijkt dat de gebouwen in de nederzetting niet op gelijke afstand van elkaar stonden, valt wel op dat ze vrijwel altijd binnen perceelgrenzen vielen. Die kwamen aan het licht toen er systematisch aangelegde damconstructies in de rivierbedding gevonden werden. Deze dammen bleken in het verlengde te liggen van de percelen die op de oeverwal werden getraceerd. Deze waren opmerkelijk regelmatig, haaks op de oever uitgezet met over het algemeen een breedte van ongeveer 9,30 meter. Waarschijnlijk streefde men naar een standaardbreedte van dertig voet. Uit de opgravingsgegevens springt de systematische perceelindeling direct in het oog. Daaraan werd over het algemeen strikt de hand gehouden, ook al moesten er vanwege de kromming van de rivierbocht wel concessies gedaan worden. Niet alle kavels zijn rechthoekig en sommige percelen worden landinwaarts steeds smaller. Bovendien werden in het tweede kwart van de achtste eeuw verschillende perceelgrenzen verlegd. (5)
Het is opmerkelijk dat deze verkaveling eeuwenlang bleef voortbestaan, ook toen de handelsplaats grotendeels was verdwenen en er slechts een bescheiden agrarische nederzetting restte. Overeenkomsten tussen het verkavelingspatroon uit de Dorestadperiode en de kadastrale minuut van 1832 maken duidelijk dat sommige ooit getrokken perceelgrenzen een taai leven hadden. Vooral de overeenkomstige oriëntatie van de perceelgrenzen is opvallend. Enkele moated sites, laatmiddeleeuwse complexen met een omgrachting, passen binnen het oude verkavelingspatroon. (6) Dat geldt ook voor een markante ronde structuur met een diameter van twintig meter, waarschijnlijk van een molenerf, in het meest noordelijke deel van het oorspronkelijke Dorestad.

Erven en schuren
Woningen van handelaren en ambachtslieden die naast woonstalhuizen de hoofdbebouwing in de nederzetting vormden, stonden op individuele erven. Veel huizen hadden een vierkant achtererf van negen bij negen meter. Behalve de hoofdgebouwen waren er op de erven moestuinen en huisakkertjes te vinden en allerlei bijgebouwen, zoals schuren, stallen, graanopslagplaatsen (spiekers) en hooibergen die vaak langs de rand van het erf lagen of misschien zelfs in de omheining waren opgenomen. (7) De kleinere gebouwtjes die minder dan vijf meter breed waren, worden gemakshalve schuren genoemd, maar in werkelijkheid kennen we hun functie niet.

De oeverzone
Om de ruimtelijke hoofdstructuur van de nederzetting te beschrijven, nemen we de oorspronkelijke rivieroever uit de zevende eeuw als uitgangspunt. Vanaf deze oever verkennen we eerst in westelijke richting (landinwaarts) het bewoonde gebied op de oeverwal, de oeverzone of vicus waar handelaren en handwerkslieden in hun huizen woonden en werkten.
Verschillende aardewerktypen en koolstofdatering van houtmonsters maken het aannemelijk dat bebouwing op de oeverwal voornamelijk in het derde kwart van de zevende eeuw is ontstaan, maar deze dateringen geven slechts een ruwe indicatie van de ouderdom van de nederzetting. (8)
Uit jaarringonderzoek bleek de kapdatum van het hout van de oudste waterput uit 685. Het betreft hout van een hergebruikt wijnvat, zodat de put zelf niet voor ongeveer 700 kan zijn aangelegd. Er is wel enige voorzichtigheid bij de datering van wijnvaten geboden, omdat deze soms lang in gebruik waren voordat ze werden afgedankt. Bovendien is achteraf gebleken dat het gevaarlijk is om maar één duig van een ton te dateren. Aanvullende dateringsgegevens leveren losse vondsten van enkele mantelspelden en sceatta's, zilveren muntjes uit de late zevende en eerste helft van de achtste eeuw.

Bebouwing in de oeverzone
Aan de landzijde van de havenweg lag de bebouwing op het hoogste deel van de oeverwal. Deze bewoonde zone bestond uit een reeks gelijkvormige erven die voor het merendeel bebouwd waren en waarvan de planmatige verkaveling hiervoor al ter sprake kwam.
Iedereen wilde wel met zijn erf aan de waterkant grenzen, maar door ruimtegebrek moesten er meerdere rijen huizen worden gebouwd. Veel erven lagen dus niet direct aan de rivier, maar moesten daar natuurlijk wel toegang toe hebben. Door deze gang van zaken ligt een verdeling in langwerpige percelen met achter elkaar liggende erven voor de hand. De haaks op de rivier staande greppels die de percelen begrensden, vormden meteen een efficiënte wijze van afwatering van regenwater in de nederzetting. (9)
De erven waren op een gelijke wijze opgebouwd als in de handelsplaatsen Kaupang, Ribe en Jorvik, maar vooral als in Hedeby en Birka. De huizen die daarop stonden, waren volledig uit hout, stro en leem opgetrokken. Steenbouw kwam niet voor. Ze hadden een rechthoekige plattegrond met een lengte die varieerde tussen tien en vijftien meter, terwijl ze een breedte hadden van vijf tot zes meter. Daarmee zijn ze kleiner dan de gebruikelijke woonstalhuizen die we algemeen uit vroegmiddeleeuwse nederzettingen op het vasteland van Noordwest-Europa kennen.

Ze stonden allemaal opmerkelijk parallel aan elkaar, met een korte wand op de rivieroever gericht. De nederzetting op de oeverwal moet in de late zevende eeuw het karakter van een lintbebouwing langs de oever van de rivier hebben gehad. Dat kenmerk verwaterde met de bouw van huizen achter de eerste ‘rij’. De voorste huizen stonden soms met hun voorzijde vrijwel direct tegen de erfgrens aan en daarmee direct tegen de havenweg. Maar ze konden er ook een meter of zes vandaan liggen, zodat er een soort voorhof ontstond. Van deze huizen zijn op veel plaatsen meerdere plattegronden door elkaar heen gevonden. (10) Blijkbaar hebben we met verschillende bewoningsfasen te maken.
De rechte wanden waren opgebouwd uit staanders die ongeveer een meter of iets meer uit elkaar geplaatst waren. De dakconstructie rustte op deze wanden die daartoe dragend uitgevoerd moesten zijn. Daarom waren die voorzien van stevige stijlen die een stuk in de grond waren gegraven. Bij sommige woningen zijn 'buitenstaanders' aangetroffen, stijlen die ter ondersteuning van de constructie dienden. Bij één huis kon uit de schuine stand van een 'buitenstaander' worden afgeleid dat de wanden zo'n 1,80 meter hoog waren. (11)
Afdrukken in de grond van dunne staken doen vermoeden dat er in ieder geval bij een deel van de huizen vlechtwerkwanden tussen de staanders waren bevestigd. (12) Deze vlechtwerkwanden werden met leem bestreken. In het midden van de korte wand die naar de oever toe gekeerd was, zaten soms deurposten die een meter van elkaar stonden.

Kuilen en greppels
Afgedankt huisraad, etensresten en afval uit werkplaatsen konden op de mesthoop belanden die later over de akkers verspreid werd. Soms werden er speciale afvalkuilen voor gegraven, zoals dat gebeurde wanneer haardplaatsen en ovens werden opgeruimd. Maar de betrekkelijk schrale archeologische oogst in de vele teruggevonden kuilen – soms tientallen op één erf – doet vermoeden dat deze lang niet altijd voor afval gebruikt werden, hoewel er natuurlijk weleens wat in terechtkwam.
Ronde of vierkante kuilen kunnen dienst hebben gedaan als latrine of als drenkplaats voor (klein)vee. Latrines worden vaak in combinatie met paaltjes gevonden die op een houten constructie wijzen. Dergelijke kuilen zullen ook in gebruik zijn geweest als vuurplaatsen voor ambachtelijke activiteiten, bijvoorbeeld van een pottenbakker, een smid of een kralenmaker.
Afgezien van keukenafval, voornamelijk botten en aardewerkscherven, zijn er in de oeverzone vooral resten gevonden van allerlei nijverheidsactiviteiten. Naast restanten van de dominerende been- en geweibewerking komen er regelmatig glasscherven en stukjes bewerkte barnsteen voor. Behalve metaalslakken getuigen smeltkroesjes en een enkele gietvorm van plaatselijke metaalnijverheid. Blijkbaar werden er in de oeverzone allerlei ambachten bedreven. (13)

De westelijke periferie
Achter het betrekkelijk intensief bebouwde oevergebied lag een zone met over het algemeen grotere gebouwen en een lagere dichtheid aan vondsten. Deze achterste zone was op verschillende plaatsen door een relatief laaggelegen gedeelte van de bewoonde oeverzone gescheiden.
De gebouwen in deze zone lagen onregelmatig verspreid op ruime erven die door houten afrasteringen of greppels omheind waren. De meeste lagen, net als de ambachtswoningen, met hun lengteas min of meer loodrecht op de rivier. De ligging werd in de eerste plaats door de oriëntatie van de percelen bepaald en niet zozeer door de gunstigste ligging ten opzichte van de zon, zoals in veel nederzettingen wel het geval was.
Hier zijn verschillende complete huisplattegronden opgegraven met een lengte tussen zeventien en dertig meter en een breedte die varieerde van zes tot acht meter. (14) Ze waren in een woon- en een stalgedeelte onder één dak verdeeld en worden daarom woonstalhuizen genoemd. Deze waren in Dorestad allemaal éénbeukig met een hoofdstructuur die uit twee parallelle rijen dakdragende stijlen bestond.
Sommige woonstalhuizen hadden de vorm van een afgeknotte bootvorm met aan weerszijden een dubbele rij stijlen. De binnenste rij maakte deel uit van de gekromde langswanden, zoals op verschillende plaatsen valt af te leiden uit de deurposten die in lijn met deze wanden waren geplaatst. De buitenste rij stijlen, de ‘buitenstaanders’, ondersteunden vermoedelijk het dak, omdat deze schuin stonden en naar de wanden toe neigden. (15)
Woonstalhuizen waren met binnenwanden in ruimten verdeeld. Iedere ruimte had een eigen ingang, terwijl die ook nog eens onderling met elkaar verbonden waren. Ten behoeve van het centrale woon- en werkgedeelte zaten in de lange zijwanden twee ingangen tegenover elkaar. Vaak zien we bij de ingangen een dubbel stel deurposten die blijkbaar een portaalvormige ingangspartij ondersteunden.

Het grootste gedeelte van het huis werd door de stal ingenomen. In veel nederzettingen zijn die vaak goed te herkennen aan het hoge fosfaatgehalte in de bodem, veroorzaakt door langdurige bemesting. Er konden doorgaans zo’n twintig runderen worden gestald. De rest van het woonstalhuis bestond uit het woon- en werkgedeelte dat zich gewoonlijk aan de westzijde bevond. Deze ruimte was de belangrijkste verblijfplaats voor de bewoners met in het midden een haardplaats. Er is in Dorestad geen enkele herkenbare haardplaats aangetroffen, maar deze zijn wel bekend van beter bewaard gebleven woonstalhuizen, zoals in Feddersen Wierde ten noorden van Bremerhaven.

Hoewel de westelijke zone onmiskenbaar een overwegend agrarische functie had, wijst het aangetroffen nederzettingsafval, waaronder resten van been-, metaal- en barnsteenbewerking, erop dat nijverheid ook hier een rol heeft gespeeld, hoewel minder dan in de oeverzone. Daardoor kunnen waterputten die zich op een grotere afstand van de hoofdbebouwing bevinden op nijverheid wijzen waarbij water werd gebruikt. Daarbij moeten we denken aan werkzaamheden, zoals het looien van leer of het wassen, vollen en verven van wol. Dat soort activiteiten werd sowieso vaak uitgevoerd op afgeschermde delen van het erf die van een eigen omheining voorzien waren.
Dorestad was een open handelsplaats. De nederzetting kende aan de westzijde dan ook geen markante afbakening, zoals een gracht, palissade of een omwalling. Slechts paalsporen die duiden op eenvoudige erfscheidingen met vlechtwerkomrasteringen markeren de begrenzing van de nederzetting. (16) Bij recent onderzoek werd ook de noordelijke periferie van de nederzetting blootgelegd, maar van een afscheiding is niets teruggevonden. (17)


Literatuur
Boretius, A. (ed.), Capitularia Regum Francorum I, Monumenta Germaniae historica, Legum II (Hannover 1883).
Dierkens, A., 'Het getuigenis van de archeologie', Milis, L., e.a., De heidense Middeleeuwen (Turnhout 1992), 47-68.
Dijkstra, J. (ed.), Het domein van de boer en de ambachtsman. Een opgraving op het terrein van de voormalige fruitveiling te Wijk bij Duurstede: een deel van Dorestad en de villa Wijk archeologisch onderzocht. ADC Monografie 12 (Amersfoort 2012).
Eckstein, D., 'Dendrochronologisch onderzoek naar de ouderdom en herkomst van hout uit waterputten', Demarée, R.J., e.a. (eds.), Dorestad Supplement, Spiegel Historiael 13-4 (1978), 308-312.
Eckstein, D., Es, W. A. van & Hollstein, E., 'Beitrag zur Datierung der frühmittelalterlichen Siedlung Dorestad, Holland', Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 25 (1975), 165-175.
Es, W.A. van, e.a., 'Wijk bij Duurstede, gem. Wijk bij Duurstede (U.), Dorestad', Jaarverslag ROB (Amersfoort 1970), 14-15.
Es, W.A. van, e.a., 'Wijk bij Duurstede, gem. Wijk bij Duurstede (Utr.), Dorestad', Jaarverslag ROB 1975 (Amersfoort 1977), 21-25.
Es, W.A. van, e.a., 'Onderzoeksgroep centraal rivierengebied', Jaarverslag ROB 1994 (Amersfoort 1995), 157-162.
Es, W.A. van, 'Gladius cuius capulus aureus erat. Een zwaard met gouden gevest uit Dorestad', Brinkkemper, O. (e.a. reds.), Vakken in vlakken. Archeologische kennis in lagen (Amersfoort 2006), 85-103.
Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., ‘House Plans from Dorestad’, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 41 (1995), 173-186.
Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 'Aufstieg, Blüte und Niedergang der frühmittelalterlichen Handelsmetropole Dorestad', Brandt, K, Müller-Wille, M. & Radtke, Chr. (eds.), Haithabu und die frühe Stadtentwicklung im nördlichen Europa (Neumünster 2002), 281-301.
Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., Excavations at Dorestad 3 - Hoogstraat 0, II-IV (Amersfoort 2009).
Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., Excavations at Dorestad 4. The Settlement on the River Bank Area (Amersfoort 2015).
Hamerow, H., Early Medieval Settlements: The Archaeology of Rural Communities in Northwest Europe, AD 400-900 (Oxford 2004).
Jansma, E. & R.J. van Lanen, 'The dendrochronology of Dorestad: placing early-medieval structural timbers in a wider geographical context', Willemsen, A. & Kik, H. (eds.), Golden Middle Ages in Europe: New Research into Early-Medieval Communities and Identities (Turnhout 2016).
Williams, G.L., 'Wijk bij Duurstede, De Geer II. Een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven', ADC Rapport (Amersfoort 2010).
Williams, G.L. (red.), Een nieuw stukje Dorestad. Een archeologische opgraving in Wijk bij Duurstede. ADC ArcheoProjecten rapport 3467 (Amersfoort 2013).

 

Grafvelden
Er zijn verschillende individuele of kleine groepjes inhumaties gevonden, waaronder enkele voorchristelijke hurkgraven uit de zevende eeuw op het voormalige veilingterrein. (18) Maar de meeste doden werden in grafvelden begraven, waarvan er vier zijn onderzocht. Daarbij werden de skeletresten van zo'n 2500 individuen geborgen, maar het werkelijke aantal moet minstens het dubbele geweest zijn. Van veel begravingen zijn vaak niet veel meer dan verkleuringen in de grond teruggevonden.
Alleen al op 'De Heul' werden in een grafveld, dat een terrein van 70 bij 60 meter besloeg, honderden graven vanaf de late zevende tot het begin van de negende eeuw aangetroffen. De ongelijke ruimtelijke verspreiding van de graven doet vermoeden dat het grafveld in enkele kleinere eenheden was verdeeld en eigenlijk een conglomeraat van meerdere grafvelden was. Er zijn een drietal clusters van graven te herkennen die elk door een eigen afrastering waren omsloten. Er zijn geen aanduidingen van individuele graven gevonden. Gewoonlijk deed men dat met een hek, een haag of een wal, en soms met een tumulus, zoals verscheidene teksten duidelijk maken, ook bij christelijke graven. (19)
Op de plaats waar een weg vanuit het havengebied naar het westen liep, bevonden zich de oudste graven die mogelijk nog in het derde kwart van de zevende eeuw kunnen worden gedateerd. De graven lagen voornamelijk op 4.20 tot 4.30 +NAP, maar nooit dieper dan 3.95 +NAP. De doden waren in een oost-westelijke ligging op hun rug begraven met het hoofd in het westen. (20) Die oriëntatie hoeft niet vanzelf te betekenen dat de doden op christelijke wijze zijn begraven hebben gehad, maar verraadt wel dat er Frankische invloeden tot de bevolking van Dorestad waren doorgedrongen. Ook het ontbreken van crematiegraven wijst daarop. Tegen het einde van de achtste eeuw werd crematie als een verwerpelijk, heidens ritueel bestempeld en werd inhumatie in gewijde grond opgelegd. In de capitulare De partibus Saxoniae uit 782 van Karel de Grote werden heidense begrafenisgebruiken van de Saksen verboden, waaronder crematie. (21).


Vrijgelegde skeletten in het Karolingische grafveld van 'De Heul'.

Op een wat hoger gelegen deel het grafveld op 'De Heul' zijn de resten aangetroffen van een rechthoekig houten gebouw van veertien bij acht meter. Deze bevond zich centraal binnen de oudste cluster van graven die door een rechthoekige palissade omgeven was. De opgravers meenden dat dit bouwwerk deel moet hebben uitgemaakt van een agrarisch erf dat door de ontwikkeling van het grafveld in onbruik was geraakt. (22) Het ontbreken van waterputten, latrines en afvalkuilen wijst er echter op dat dit terreindeel waarschijnlijk niet bewoond was voordat hier een grafveld werd aangelegd. De plaats van het gebouw te midden van vele graven doet eerder vermoeden dat het functioneel met het grafveld verbonden was, ook al omdat het qua constructie en maatvoering afwijkt van alle andere gebouwen die we uit Dorestad kennen. In dat verband is het opmerkelijk dat de graven binnen het gebouw parallel aan de wanden lagen en er geen oversnijdingen met de gebouwconstructie waren. Bovendien zijn er in het oostelijke deel van het gebouw drie kalkstenen sarcofagen ontdekt.
Aan de zuidzijde van deze cluster van graven werd een groep zware palen aangetroffen die door de opgravers als de resten van een spieker zijn geïnterpreteerd. Door de plaats van deze constructie in de palissade ter hoogte van het midden van het centrale bouwwerk lijkt het er eerder op dat we met de resten van een monumentale toegangspoort tot het grafveld te maken hebben. De oversnijdingen doen vermoeden dat deze constructie een latere toevoeging aan de omheining van het grafveld is die enkele keren werd aangepast.
Ten noorden van het gebouw bevond zich een waterput van 1,8 bij 2,1 meter waarvan de mantel was opgebouwd uit hergebruikt Romeins tufsteen. Het uitzonderlijke karakter - het is de enige stenen waterput uit Dorestad - en de plaats op het grafveld doen vermoeden dat deze voor rituele handelingen gebruikt werd.
Het is verleidelijk om het centrale gebouw te interpreteren als een zaalkerkje dat in gebruik was voor de christelijke eredienst. Toch kan het ook heel goed een graf- of memoriekapel geweest zijn waar vooraanstaande inwoners van dit deel van Dorestad werden begraven. De drie sarcofagen wijzen eveneens in die richting. Misschien was de hele cluster van graven binnen de palissade met de monumentale toegangspoort voor de elite bedoeld.
In een graf nabij de westelijke begrenzing van de nederzetting, duidelijk buiten het grafveld op 'De Heul', werd een lanspunt en een kostbare spatha, een tweesnijdend sierzwaard, met een rijk versierd, massief zilveren en verguld gevest gevonden. Deze wapens dateren uit de tweede helft van de achtste eeuw of misschien nog uit het begin van de negende eeuw. Vermoedelijk zijn het grafgiften die zijn meegegeven aan een vooraanstaand persoon. (23)
Waarschijnlijk kunnen we ook de beroemde 'gouden broche van Dorestad', een schijffibula die in een waterput direct naast twee noord-zuid georiënteerde begravingen werd aangetroffen, als een grafgift beschouwen.
Beide wapens en de schijffibula zijn echter opmerkelijke uitzonderingen. Want in Dorestad werden de doden maar zelden met bijgaven ter aarde besteld. Wat er wel gevonden werd, is voor zover dateerbaar niet jonger dan het midden van de achtste eeuw. Bovendien bleven deze grafgiften ook nog eens beperkt tot eenvoudige zaken, zoals een kam, een mes, een haarspeld of een kralensnoer. (24)
We mogen hier overigens niet uit afleiden dat de bevolking van Dorestad arm was. Het ontbreken van bijgaven zegt eerder iets over de cultuur van het begraven dan over de welstand van de overledene of diens familie en kan bijvoorbeeld op Friese invloeden wijzen. In het noordelijke terpengebied zijn graven over het algemeen ook arm aan bijgaven.


Sarcofaag, opgebouwd uit losse tufsteenblokken op het
grafveld 'Frankenhof' tijdens de opgraving in 1975.

Ondanks de schaarste aan objecten leverde de uitbundige hoeveelheid skeletmateriaal veel informatie over de leeftijdopbouw, de gezondheidstoestand en de samenstelling van de bevolking. Toch zijn de meeste skeletten verre van compleet, waardoor statistisch onderzoek bemoeilijkt wordt.
Sommige individuen vertonen extreme gebitsslijtage, waarbij tanden en kiezen volledig zijn afgesleten. Uit die slijtage kon worden afgeleid dat de meesten een leeftijd van 30 tot 40 jaar hadden bereikt. Zelden werden de bewoners van Dorestad ouder dan 45 jaar. Misvormingen van botten en versleten gewrichten en wervels tonen aan dat het leven zwaar was.
Er zijn veel meer stoffelijke resten van mannen dan van vrouwen aangetroffen. Het lijkt er dan ook op dat er veel handelaren en ambachtslieden zonder hun gezin in Dorestad verbleven. Bovendien zijn er geen of nauwelijks resten van kinderen gevonden, hoewel de fragiele beenderen van kinderen sneller vergaan dan die van volwassenen. Daarbij werden ongedoopte kinderen niet tussen de andere graven. maar aan de rand van een grafveld begraven, waar gewijde en ongewijde aarde aan elkaar grensden.
De overledenen konden in een houten kist zijn begraven. Daarvan zijn soms grondverkleuringen en ijzeren nagels teruggevonden. De doden konden ook alleen maar met een kleed zijn afgedekt of in een lijkwade gewikkeld naar het graf gedragen om zonder kist begraven te worden. (25) Bovendien zijn er enkele kalkstenen sarcofagen aangetroffen.

Het grafveld op 'De Heul' was niet de enige plaats waar doden begraven werden. Ook op 'De Engk' ten westen van de laatmiddeleeuwse stad, in het plan 'Frankenhof' bij de Steenstraat en in het noordelijke uitbreidingsplan 'De Geer II' waren omvangrijke grafvelden waar vele honderden begravingen zijn aangetroffen. Ook op 'De Geer' zijn begravingen gevonden die mogelijk deel uitmaakten van een grafveld. (26)
Met oost-west georiënteerde graven uit de Karolingische periode lijken deze grafvelden in grote lijnen op die van 'De Heul'. Alleen in het grafveld bij de Steenstraat werden graven aangetroffen die vermoedelijk van na de Dorestadperiode dateren. (27) Hier werden de fundamenten van een tufstenen kerk uit de elfde of twaalfde eeuw en houten voorlopers uit de tiende eeuw of vroeger gevonden. Met de mogelijke uitzondering van 'De Heul' zijn er op geen van de andere onderzochte grafvelden sporen van een kerk of grafkapel ontdekt. Het is goed denkbaar dat die er nooit gestaan heeft. (28)
Tot de achtste eeuw lagen grafvelden meestal van nederzettingen verwijderd. Met de komst van parochiekerken kwamen de graven rond die kerken en daarmee midden in de nederzettingen te liggen. In Dorestad lagen de grafvelden 'achter' de hoofdbebouwing. Hun ligging in de periferie van de nederzetting lijkt daarmee een overgangsfase, een periode waarin parochiekerken opkwamen, te weerspiegelen. Dat zou de afwezigheid van godshuizen op een deel van de grafvelden kunnen verklaren.

Waterputten
Waterputten waren van levensbelang voor mens en dier en zijn dan ook in grote hoeveelheden teruggevonden. In het onderzochte deel van Dorestad zijn er honderden aangetroffen. In oostelijke richting neemt het aantal af. In de buurt van de rivier waren vanzelfsprekend minder putten nodig dan meer landinwaarts.
De wanden van waterputten werden op verschillende manieren bekleed. Vaak werd er gebruik gemaakt van al of niet op elkaar gestapelde, afgedankte wijnfusten waar de bodem en het deksel uit was geslagen. De duigen daarvan waren meestal van eikenhout of van het hout van de zilverspar. De hoepels waren doorgaans van wilgentenen gemaakt. De meeste fusten waren drie meter lang en hadden een diameter van 70 tot 80 centimeter. (29)


Karolingische waterput met planken bekist, waarin later een ton is ingelaten.

Het hout was vaak afkomstig uit het Midden-Rijngebied, ruwweg het gebied tussen Keulen en Stuttgart. (30) De meeste putten waarbij de jaarringen van de duigen onderzocht konden worden, zijn in de achtste eeuw gedateerd. De kapdatum ligt vooral in de periode tussen 715 en 770 met een piek rond het midden van die eeuw. Daarbij moeten we wel bedenken dat niet alle duigen van één ton even oud hoeven te zijn. Bovendien kon het vanaf het moment dat het hout gekapt werd jaren duren voordat de wijnfusten als putbekisting een tweede leven kregen, hoewel er ook waren die - gezien het grote aantal en de elkaar oversnijdende putten - al snel vervangen werden. Daarmee is de dateringswaarde van deze waterputten maar betrekkelijk. (31)
Daar komt nog bij dat putten lang in gebruik konden blijven. Dat weten we omdat er vrijwel altijd laat-Merovingische potscherven in combinatie met later te dateren materiaal in voorkomen. Er zijn late Badorf-scherven uit de tweede helft van de negende eeuw en zelfs nog jongere typen in deze putten gevonden. (32)
Soms werden er als bekisting uitgeholde boomstammen gebruikt waarvan de delen met houten klampen en touw aan elkaar bevestigd waren. Ook zijn er enkele vierkante constructies aangetroffen, opgebouwd uit vlechtwerkschermen of ingeslagen palen met daartussen liggende planken geklemd.
Er zijn onderin sommige putten grote brokken steen, zoals afgedankte maalstenen, gelegd om het zand tegen te houden dat met het opwellende water mee spoelde. Ook is soms een laag scherven als waterfilter gebruikt.
Meestal was er op een erf één waterput te vinden die vaak bij een hoek van het woongedeelte aan de 'achterzijde' van het huis was aangelegd. Soms was er bij de andere hoek een kuil. Misschien was die in gebruik als latrine. Er kon echter ook een extra put bij een bijgebouw liggen. In handelsplaatsen als Dorestad konden extra waterputten ook dienst doen voor reizende handelaren die er een tijdelijk onderkomen hadden.

Reconstructie van een woonstalhuis
In Park Schothorst in Amersfoort is een reconstructie te zien van een woonstalhuis waarvan de grondsporen op 'De Heul' werden opgegraven. Daar werden alleen de paalsporen aangetroffen die dieper dan een halve meter vanaf het oorspronkelijke maaiveld waren ingegraven. Daarvan restte slechts het onderste gedeelte, zo’n 20 tot 30 cm.
De plattegrond vertoont de vorm van een afgeknotte bootvorm met een dubbele rij steunpalen, waarvan de wanden een ruimte van 25 bij 7 meter omsluiten. De binnenste rij stijlen maakt deel uit van de buitenwanden. Deze stijlen staan precies tegenover elkaar met een onderlinge afstand van 2 tot 3 meter. Er zijn vier deurposten in lijn met deze stijlen opgenomen. Voor de beide deuropeningen staat een paar palen dat oorspronkelijk waarschijnlijk een portaal ondersteunde. Deze portalen verdelen de zijwanden in twee ongelijk gedeeltes met respectievelijk 4 en met 6 stijlen. De stijlen in het kortste gedeelte lijken rechthoekig te zijn en duiden op wanden die met planken zijn opgebouwd. Vermoedelijk was hier het woongedeelte. De vorm van de stijlen in het langste gedeelte wijst op een vlechtwerkwand die met leem was afgesmeerd.
De buitenste rij paalgaten bevindt zich 1,25 tot 1,50 meter buiten de wanden. In de meeste gevallen staat een buitenstijl ongeveer tegenover een stijl die in de wand is opgenomen. De schuine stand van de buitenstijlen doet vermoeden dat deze het dak ondersteunden en daarbij de naar buiten gerichte druk van de dakconstructie moesten opvangen. Daarom zijn die ook als zodanig in de reconstructie in Park Schothorst opgenomen.

Reconstructie van een woonstalhuis uit Dorestad in Park Schothorst in Amersfoort.

Noten
(1) Van Es & Verwers, Excavations 3, 27-28; NAP of Normaal Amsterdams Peil is de algemeen gebruikte referentiehoogte die van het zeeniveau is afgeleid.
(2) Van Es & Verwers, Excavations 3, 50.
(3) Van Es, e.a., Jaarverslag 1994, 160.
(4) Williams, 'Wijk bij Duurstede, De Geer II', 25-30.
(5) Van Es & Verwers, Excavations 3, 93; Van Es & Verwers, Excavations 4, 302.
(6) Van Es & Verwers, Excavations 4, 43-44, 60.
(7) Hamerow, Early Medieval Settlements, 85.
(8) Van Es & Verwers, Excavations 3, 302; Van Es & Verwers, Excavations 4, 300.
(9) Van Es & Verwers, Excavations 3, 92-104.
(10) Strikt genomen zijn tijdens de opgravingscampagne 'Hoogstraat' langgerekte kuilen gevonden die een rechthoekige ruimte omsluiten en geen echte huisplattegronden, maar die zijn wel bij een latere opgraving op het aanpalende terrein van Garage Beijer aangetroffen. (Van Es & Verwers, 'Aufstieg, Blüte und Niedergang').
(11) Van Es, e.a., Jaarverslag 1975, 23.
(12) Van Es & Verwers, Excavations 4, 63.
(13) Van Es & Verwers, Excavations 3, 106-108.
(14) Van Es & Verwers, ‘House Plans', 173-179.
(15) Van Es en Verwers, 'House Plans', 173-175.
(16) Van Es & Verwers, Excavations 4, 364, fig. VIII 6.
(17) Williams, Een nieuw stukje Dorestad, 94-95, 101.
(18) Dijkstra, Het domein van de boer, 595.
(19) Dierkens, 'Het getuigenis van de archeologie', 54.
(20) Van Es & Verwers, Excavations 4, 209, 236, 246.
(21) Boretius, Capitularia, 69, no. 26, c.7.
(22) Van Es & Verwers, Excavations 4, 68, 247, 253, fig, IV 1.29.
(23) In de noordoosthoek van opgravingsput 131, vlak 3 (Van Es, 'Gladius', 91-93, 98-99); Van Es & Verwers, Excavations 4, 328, 239-241.
(24) Van Es, e.a., Jaarverslag 1970, 14-15.
(25) Williams, Een nieuw stukje Dorestad, 45; Dierkens, 'Het getuigenis van de archeologie', 56.
(26) In het grafveld 'De Engk' werden meer dan 300 individuen geborgen die vrijwel allemaal oost-west begraven waren. (Van Es, e.a., Jaarverslag 1970, 14-15); Van Es & Verwers, Excavations 4, 215); in het noordelijke grafveld De Geer II werden 546 oost-west begravingen aangetroffen (Williams, Een nieuw stukje Dorestad, 41-47, 93-94).
(27) Van Es & Verwers, Excavations 4, 253.
(28) Van Es & Verwers, Excavations 4, 245-246.
(29) Van Es & Verwers, Excavations 4, 121; Veel waterputten zouden als afvalputten geïnterpreteerd moeten worden (Van Es & Verwers, Excavations 4, 120).
(30) Eckstein, 'Dendrochronologisch onderzoek', 310-311; Eckstein, Van Es, & Hollstein, 'Beitrag zur Datierung', 171; Dijkstra, Het domein van de boer, 85.
(31) Jansma & Van Lanen, 'The dendrochronology of Dorestad’, 3-6.
(32) Van Es & Verwers, Excavations 4, 131.


Begin van de pagina

Startpagina