achtergronden
beschouwingen

Hoe Fries was Dorestad?

Startpagina


In de zesde eeuw lag het fort Duristate nog op, laten we zeggen, neutraal terrein. Zowel de Frankische als de Friese machthebbers toonden er weinig belangstelling voor. Handelaren konden hier, op eigen initiatief en hooguit door de lokale elite gecontroleerd, hun handelswaar uitwisselen. Maar nadat de Franken deze strandhandel, die snel in belang toenam, aan het begin van de zevende eeuw gingen domineren, had de plaats de aandacht van de Friezen getrokken. Net zoals de Franken dat deden, wilden Friese aanvoerders aanspraken doen gelden op het strategisch gelegen Dorestad en zo de handel en daarmee de goederenstroom beheersen.

Friezen
Het begrip ‘Friezen’ is nogal verwarrend, want alle bewoners van het hele Nederlandse kustgebied werden in de vroege middeleeuwen Friezen genoemd, dus niet alleen maar in de huidige provincie Friesland. Om het onderscheid met deze provincie te kunnen maken, spreken we liever van de Friese kustlanden of kortweg Frisia. Dat was in het rivierengebied eerder een door Friese heersers bezet territorium dan een door Friezen bewoond land. Want zo rijk als de Friese vondsten in het kustgebied zijn, zo karig zijn de archeologische en naamkundige aanwijzingen voor Friese bewoning in het rivierengebied.(1) Terwijl de Friezen zich overal rond de Noordzee verstaanbaar konden maken, spraken zij een andere taal dan de bewoners van de Rijndelta en hebben zij zich vermoedelijk met een soort van pidgin, een eenvoudige contacttaal, moeten redden.


Gouden bracteaat met geometrische versiering uit de zevende eeuw, gevonden op het veilingterrein. Dit soort dunne gouden plaatjes met een enkelzijdig ingeslagen motief getuigt van culturele banden met het noorden. Bracteaten werden als amuletten gebruikt die een magische betekenis hadden. Ook al kennen we ze vooral uit Scandinavië, deze plaatjes moeten ook lokaal in onze streken vervaardigd zijn. Vaak zijn daarop noordelijke kenmerken te identificeren, maar soms vertonen ze elementen die op plaatselijke makelij duiden.

Vreeswijk bij de splitsing van de Hollandse IJssel en de Lek komen we in een bron uit de tiende eeuw tegen als Fresionowic, Friezenwijk dus.(2) Uit deze naam blijkt hoezeer de Friezen in het rivierengebied als vreemden beschouwd werden. De enige inwoner van Dorestad die we bij naam kennen, Robert (of Hrotberct zoals hij letterlijk genoemd wordt) heeft een Frankische en geen Friese naam.(3) Het is dan ook niet vreemd dat er geen Fries taalelement in de naam Dorestad, oorspronkelijk Duristate of Dorostate, zit.(4) De woordstam is vermoedelijk van het Keltische dhuro of duresto afgeleid dat ‘versterking’ betekent.(5) Het is goed denkbaar dat daarmee de voormalige Romeinse sterkte bedoeld werd. We moeten de naam Dorestad dus opvatten als 'versterkte plaats'. In de late ijzertijd sprak op zijn minst een deel van de bevolking een Keltische taal. Sindsdien moet er onder invloed van de Romeinen een Keltisch gekleurd Romaans dialect zijn ontstaan, een ontwikkeling die vergelijkbaar is met de opkomst van de Franse taal in Frankrijk. Op den duur werd dit dialect in onze streken door Germaanse talen verdrongen.
Vanaf de tiende eeuw, toen Dorestad al niet meer bestond, is men het achtervoegsel -stad in de betekenis van ‘stad’ gaan beschouwen.(6) We komen het in die hoedanigheid tegen in de naam Duurstede die in de veertiende eeuw in zwang kwam. Het achtervoegsel heeft echter niets met het begrip 'stad' uit de volle middeleeuwen te maken. Was Dorestad dan geen stad? Het was voor vroegmiddeleeuwse begrippen een grote nederzetting met een concentratie van bewoners, er waren kerken en grafvelden. Er waren zelfs vertegenwoordigers van de koning gevestigd die een munt en een tol beheerden. Maar Dorestad was niet omwald, had geen centraal marktplein, er was geen koninklijke palts, het was geen bestuurlijk of kerkelijk centrum. Het had maar één functie, dat van handelshaven. In die zin was het geen stad.


Hurkgraf uit de zevende eeuw op het veilingterrein. (foto Winfried Leeman)

Friese invloeden
De plaatsnaam doet vermoeden dat een aanzienlijk deel van de bevolking in Dorestad niet van Friese afkomst was. Toch noemde een geograaf uit Ravenna in zijn wereldbeschrijving Dorostate een Friese plaats.(7) Mogelijk moeten we bij dit soort vermeldingen eerder aan een door Friese machthebbers gecontroleerde plaats dan aan Fries in etnische zin denken. Want de Friese heersers hadden hun machtsgebied in de loop van de zevende eeuw tot in het centrale rivierengebied uitgebreid en controleerden de waterwegen in de delta. In de tweede helft van de zevende eeuw heersten de Friese koningen Aldgisl en Radbod over het rivierengebied en daarmee ook over Dorestad.
Het kan ook zijn dat de geograaf van Ravenna een door Friese handelaren gedomineerde plaats bedoelde, want die speelden een intermediaire rol in de Rijndelta.
Ook al werden de Friezen in het rivierengebied als vreemdelingen beschouwd, in Dorestad zijn overeenkomsten met het kustgebied gevonden die op Friese invloeden wijzen. Zo vertonen sommige huisplattegronden in het noordelijke havengebied van Dorestad en in de achterliggende nederzetting opvallende gelijkenissen met huizen in het westelijke kustgebied uit de zevende eeuw. Het gaat daarbij om rechthoekige gebouwen met 'buitenstijlen', dat wil zeggen dat de dakdragende constructiedelen buiten de wanden geplaatst zijn. Deze structuur was ontwikkeld uit de traditionele driebeukige constructie uit de Romeinse periode die geleidelijk in een éénbeukige overging. Daarbij waren eerst de binnenstaanders naar de buitenwanden verschoven, waardoor er een soort dubbele stijlen ontstonden. Vervolgens werden de buitenste stijlen buiten de wanden geplaatst, waarna ze steeds verder van de wanden af werden gezet en ook schuin kwamen te staan.(8)
Een mooi voorbeeld is een gebouw uit het havengebied van Dorestad dat mogelijk te vergelijken is met het type 'Rijnsburg C' uit het kustgebied en uit twee delen bestond. (zie afbeelding rechtsboven op deze pagina) Het vertoont ook sterke gelijkenis met ambachtswoningen in Hedeby (Haithabu) uit de negende eeuw.(9) Op het veilingterrein werd de plattegrond van een gebouw vrijgelegd dat uit drie delen was samengesteld en erg op het type 'Katwijk B' lijkt.(10)

Driebeukige, vierkante plattegrond van De Geer.

Het is opmerkelijk dat we bij de huizen in Dorestad vrijwel altijd met éénbeukige constructies te maken hebben. Dat wil zeggen dat er geen middenstijlen waren, zoals bij meerbeukige gebouwen die eerder bij een Frankische bouwtraditie passen. Misschien dat we tot die laatste categorie de merkwaardige, bijna vierkante plattegrond moeten rekenen die op De Geer werd gevonden.(11) Het gebouw was driebeukig uitgevoerd, waarbij beide zijbeuken relatief smal waren. Het vertoont grote gelijkenis met een plattegrond die in Grave-Escharen in Noord-Brabant gevonden werd.(12)

Domburg-fibulae
In het hele Friese gebied komen we fibulae, mantelspelden, tegen van het type 'Domburg' met een opvallende niervormige kopplaat, terwijl die daarbuiten maar sporadisch zijn aangetroffen. Daarom worden deze gewoonlijk als Fries aangeduid. Domburg-fibulae zijn bekend uit de tweede helft van de zesde en de eerste helft van de zevende eeuw. Ze zijn ook uit Wijk bij Duurstede bekend, waar ze vooral op De Geer gevonden zijn. Daar werd ook een deel van een gietmal van zo’n sieraad ontdekt, hetgeen doet vermoeden dat Domburg-fibulae plaatselijk vervaardigd werden.


Verspreiding van Domburgfibula's.

Ook enkele voorchristelijke begravingen op het veilingterrein vertonen Friese trekken. De manier waarop de overledenen in diverse houdingen en met wisselende oriëntaties werden begraven, is vooral bekend van het Fries-Groningse terpengebied en het mondingsgebied van de Rijn en de Maas in Zuid-Holland.(13)
De wijze van begraven en vooral het soort huisplattegronden maakt duidelijk dat Dorestad in de zevende eeuw de meest oostelijke begrenzing van het Friese cultuurgebied vormde. Daarmee wordt het grenskarakter van de handelsplaats onderstreept.


Noten
(1) Van Es, ‘Friezen, Franken en Vikingen’, 89.
(2) Muller & Bouman, Oorkondenboek Utrecht, no. 49.
(3) Dümmler, 'Alcuini Carmina', 221.
(4) Blok & Koch, 'De naam Wijk bij Duurstede', 42-45.
(5) Gysseling, 'De oudste plaatsnamen', 7; Toorians, ‘De etymologie van Dorestat’, 43-46.
(6) Quak, ‘Zum Namen Dorestad’, 254.
(7) Byvanck, Excerpta Romana I, 578, 580.
(8) Van Doesburg, 'Middeleeuwse huisplattegronden', 359-360.
(9) Van Es & Verwers, 'Aufstieg, Blüte und Niedergang’, 289; Voor een typologie van huizen in het kustgebied, zie: Dijkstra, Rondom de mondingen, 197, 204.
(10) Dijkstra, Het domein van de boer, 59-60, 62, 578.
(11) Van Es, 'Wijk bij Duurstede - De Geer', 233.
(12) Verwers, 'North Brabant', 268, fig. 45-5.
(13) Dijkstra, Het domein van de boer, 595; Dijkstra & Williams, 'New research', 62-63.
(14) Byvanck, Excerpta Romana I, 578, 580.
(15) Scheringa, 'Frisians, Franks'.
(16) Staab, 'Ostrogothic Geographers', 29, 54.
(17) Staab, 'Ostrogothic Geographers', noot 27.
(18) Springer, 'Riparii', 259.
(19) Byvanck, Excerpta Romana I, 580.
(20) Muller & Bouman, Oorkondenboek Utrecht, no. 42; Volgens Van Egmond ('Utrechts oudste kerk', 110) zou Bonifatius de latere koning Dagobert II bedoelen. Maar het is zeer onwaarschijnlijk dat deze marionettenkoning in de roerige dagen van hofmeier Ebroin in staat is geweest om in Utrecht een kerk te stichten en die aan de Keulse bisschop te schenken.
(21) Levison, ‘Vita Wilfridi’, 220.
(22) Byvanck, Excerpta Romana I, 580.
(23) Levison, 'Vita Bonifatii', 16-17.
(24) Krusch, ‘Fredegarii et aliorum Chronica’, 172; Diekamp, Vitae sancti Liudgeri, 8.

 


Huisplattegrond uit de zevende eeuw in het noordelijke havengebied van Dorestad. (Naar Van Es & Verwers, 2002)

De geograaf van Ravenna
Een belangrijke bron voor de vroege geschiedenis van Dorestad vormen twee zinsnedes over Dorostate in de Cosmographia, een wereldbeschrijving van een anonieme geograaf uit Ravenna. (14) Dit werk wordt op grond van de vermelding van de Friezen in Dorestad gewoonlijk in de tweede helft van de zevende eeuw gedateerd. Maar dat heeft iets van een cirkelredenering, omdat diezelfde bron als een belangrijk argument wordt aangevoerd voor de Friese overheersing van Dorestad. (15)
Het is aannemelijker dat de Cosmographia in de loop van de achtste eeuw is samengesteld. De anonieme auteur baseerde zich volgens eigen zeggen op drie Gotische 'filosofen': Athanarid, Heldebald en Marcomir. Deze waren vermoedelijk in de tijd van Theodorik de Grote actief, maar in ieder geval niet na het einde van de zesde eeuw. (16) Er moeten echter ook jongere bronnen zijn gebruikt, want er zijn tekstuele parallellen te vinden met de Kroniek van Fredegarius en de Frankische Rijksannalen uit de achtste eeuw. Zo kennen we de vroegste bronvermelding van Nordmanni (Noormannen) uit deze annalen onder het jaar 777, maar diezelfde naam vinden we ook in het werk van de geograaf van Ravenna. (17) Het gebied van de Noormannen stond daarvoor bekend als Dania. De Cosmographia moet dus op zijn vroegst in de achtste eeuw zijn samengesteld, mogelijk zelfs in de negende eeuw. (18)
Wat zegt dit over de passages in de Cosmographia over Dorestad en de Friezen? Daarvan zegt de auteur expliciet dat die van de drie Gotische 'filosofen' komen. (19) Dat zou betekenen dat zij Dorestad al in de zesde eeuw of zelfs vroeger kenden en als Fries beschouwden. Er zijn voor zo'n vroege datering van Dorestad echter geen aanwijzingen, hetgeen doet vermoeden dat in ieder geval de passage over Dorestad niet van hen afkomstig is. En dan zouden we die net zo goed in de achtste eeuw kunnen plaatsen.

Frankische kerkstichtingen
Door een brief van Bonifatius aan de paus in Rome weten we dat de Franken in de vroege zevende eeuw een kerk binnen de burcht Traiectum hebben gebouwd. (20) In zijn schrijven probeerde Bonifatius, nauw met Utrecht verbonden, aanspraken van de Keulse kerk op Utrecht af te wimpelen, maar de Keulse betrokkenheid bij de kerkstichting tijdens het bewind van koning Dagobert kon hij toch niet ontkennen.
De Frankische vorst Karloman heeft de zetel van Traiectum aan mij toevertrouwd om er een bisschop te benoemen en te wijden. Dat heb ik ook gedaan. Maar nu heeft de bisschop van Keulen zich de zetel van bisschop Clemens [Willibrord], die door paus Sergius gewijd werd, toegeëigend. Hij beweert dat deze aan hem toebehoort wegens de fundamenten van een door de heidenen verwoest kerkje. Dat trof Willibrord aan, met de grond gelijk gemaakt, binnen de burcht Traiectum. Hij heeft het kerkje eigenhandig vanaf het fundament weer opgebouwd en ter ere van Sint-Maarten gewijd. En hij beweert dat de burcht Traiectum door de voormalige Frankische koning Dagobert samen met de verwoeste kerk aan de Keulse kerkprovincie was gegeven op voorwaarde dat de bisschop van Keulen het Friese volk tot het christendom zou bekeren en hun prediker zou zijn. Maar dat heeft hij niet gedaan.
(Uit: Brief van Bonifatius aan paus Stephanus II uit 753)
Utrecht zou pas met de komst van Willibrord aan het einde van de zevende eeuw een bescheiden kerkelijke functie krijgen, maar daarvoor was Dorestad de enige belangrijke plaats in de wijde omgeving. Het ligt daarom voor de hand dat er eerder nog in Dorestad dan in Utrecht een kerk gesticht werd, waarvoor we het initiatief dan eveneens vanuit Keulen mogen verwachten. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we nog lang na de tijd van Bonifatius aanspraken van de Keulse bisschop in Dorestad tegenkomen.

De Friese koningen Aldgisl en Radbod
Wat we van de Friese koning Aldgisl weten staat in een levensbeschrijving van Wilfried, bisschop van York. (21) In een machtsconflict tussen de Frankische deelrijken had deze bisschop partij voor Austrasië gekozen. Het gevolg daarvan was dat hij tijdens een reis in 678 naar de paus in Rome het hem vijandige Neustrië links moest laten liggen. Hij kon niet over Quentovic aan de Franse Kanaalkust, de gebruikelijke haven voor Engelse pelgrimvaarders naar Rome, reizen, maar moest een omweg over Frisia maken. Daar werd het gezelschap uit York gastvrij door de Friese koning Aldgisl in zijn paleis ontvangen.
De biografie van Wilfried werd aan het begin van de achtste eeuw geschreven, nadat Traiectum was aangewezen als zetel voor Willibrord, aartsbisschop van de Friezen. De biograaf was net als Willibrord verbonden aan het klooster Ripon bij York. Als het paleis van Aldgisl zich in Traiectum had bevonden, dan zou de auteur deze plaats ongetwijfeld genoemd hebben. Maar dat deed hij niet, wat een Utrechtse residentie van Aldgisl onwaarschijnlijk maakt. Daardoor is het goed mogelijk dat hij zich in Dorestad ophield, dat als patria, als 'hoofdstad' van de Friezen te boek stond. (12)
Zijn vermoedelijke opvolger koning Radbod deed dat in ieder geval wel toen hij door Pippijn van Herstal uit Dorestad verdreven werd. Hij kan bovendien met Utrecht in verband worden gebracht, waar hij in 716 Bonifatius ontving en hem toestemming gaf om door het Friese gebied rond te trekken. (13) De naam van Radbod heeft een legendarische klank. Hij zou vele burchten hebben gehad en op verschillende plaatsen begraven zijn. Overal in het Friese gebied zijn er wegen naar hem genoemd. Hij is door de geestelijkheid afgeschilderd als een wrede vorst, als de heidense vijand van het christendom bij uitstek. In werkelijkheid bleek hij tolerant en gastvrij tegenover Angelsaksische missionarissen.
Radbod pleegde dan wel gewapend verzet tegen de Franken, tegelijk onderhield hij nauwe banden met de Frankische elite. Hij huwelijkte zijn dochter Theudesinda uit aan een Frankische hofmeier en nam een zoon van de pro-Frankische edelman Wursing in zijn gevolg op. (14) Door een combinatie van militair machtsvertoon en slimme politiek wist Radbod de Franken uit zijn machtsgebied weg te houden. Pas na zijn dood in 719 kon Karel Martel het Friese gebied veroveren waarover de Friese koning had geheerst.


Domburg-fibula met een terracotta gietmal, beide afkomstig van De Geer.


Literatuur
Blok, D.P. & Koch, A.C.F., 'De naam Wijk bij Duurstede in verband met de ligging der stad', Naamkunde 40 (1964), 38-51.
Byvanck, A.W. (ed.), Excerpta Romana, de bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland 1 teksten ('s-Gravenhage 1931).
Diekamp, W. (ed.), 'Die Vitae sancti Liudgeri', Die Geschichtsquellen des Bisthums Münster 4 (Münster 1881).
Dijkstra, J. (ed.), Het domein van de boer en de ambachtsman. Een opgraving op het terrein van de voormalige fruitveiling te Wijk bij Duurstede: een deel van Dorestad en de villa Wijk archeologisch onderzocht. ADC Monografie 12 (Amersfoort 2012).
Dijkstra, M.F.P., Rondom de mondingen van Rijn en Maas, Landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in Zuid-Holland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek (Leiden 2011).
Doesburg, J. van, 'Middeleeuwse huisplattegronden in West- en Midden-Nederland', A.G. Lange, e.a., Huisplattegronden in Nederland. Archeologische sporen van het huis (Eelde 2014), 341-366.
Dümmler, E. (ed.), 'Alcuini Carmina', Monumenta Germaniae Historica, Poetae Latini aevi Carolini I (Hannover 1881).
Egmond, W.S. van, 'Utrechts oudste kerk en Dagobert. Vraagtekens bij een brief van Bonifatius', Millennium 24 (2010), 95-112.
Es, W.A. van, 'Friezen, Franken en Vikingen', W.A. van Es & W.A.M. Hessing (eds.), Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland (Utrecht/Amersfoort 1994), 82-119.
Es, W.A. van & Verwers, W.J.H., 'Aufstieg, Blüte und Niedergang der frühmittelalterlichen Handelsmetropole Dorestad', Haithabu und die frühe Stadtentwicklung im nördlichen Europa (Neumünster 2002), 281-301.
Gysseling, M., 'De oudste plaatsnamen in Holland en Utrecht', Gysseling, M. & Blok, D.P., Studies over de oudste plaatsnamen van Holland en Utrecht (Leuven 1959), 1-12.
Krusch, B. (ed.), ‘Fredegarii et aliorum Chronica Vitae Sanctorum’, Monumenta Germaniae Historica, Scriptores rerum Merovingicarum 2 (Hannover 1888), 1-193.
Levison, W. (ed.), ‘Vita Wilfridi I. episcopi Eboracensis auctore Stephano’, Krusch, B. (ed.) Monumenta Germaniae Historica, Scriptores rerum Merovingicarum VI (Hannover 1913), 163-263.
Levison, W. (ed.), 'Vita Bonifatii auctore Willibaldo', Vitae Sancti Bonifatii Archiepiscopi Moguntini, Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum ex Monumentis Germaniae Historicis separatim editi (Hannover/Leipzig 1905), 1-58.
Muller Fz., S. & Bouman, A.C., (eds.), Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I (Utrecht 1920).
Quak, A., ‘Zum Namen Dorestad’, Namenwelten Orts- und Personennamen in historischer Sicht 44 (Berlijn/New York 2004), 252-260.
Scheringa, J., 'Frisians, Franks and their supposed disputes over seventh century Dorestad', (2011).
Springer, M., 'Riparii - Ribuarier - Rheinfranken', Geuenich, D. (red.), Die Franken und die Alemannen bis zur "Schlacht bei Zülpich" (496/97) (Berlijn/New York 1998), 200-269.
Staab, F., 'Ostrogothic Geographers at the Court of Theodoric the Great: A Study of Some Sources of the Anonymous Cosmographer of Ravenna', Viator 7 (1976), 27-64.
Toorians, L., ‘De etymologie van Dorestat, Keltisch en Germaans’, Jaarboek Oud-Utrecht (2005), 41-53.

Begin van de pagina

Startpagina